Je werkt bij een drukkerij. Daar bedien je de drukpersen. Eerst maak je een planning: je bedenkt welke opdrachten eerst gedaan moeten worden, en hoe je dat gaat doen. Je checkt vervolgens of alle documenten goed op de computer staan. Je let op dat ze de juiste kleuren en maten hebben.
Daarna stel je de machines in. Je let erop dat je de goede soort papier hebt, en dat de spullen netjes geprint worden. Bijvoorbeeld dat een poster op groot papier wordt gedrukt, of een kaart dubbelzijdig. Je werkt niet alleen met drukpersen, maar ook met snijmachines. Of bijvoorbeeld met machines die de kaft maken.
Als het drukken klaar is, check je of alles er netjes uitziet. Of er niets scheef staat, en of er geen vlekken zijn, bijvoorbeeld.