Meestal werk je bij een bedrijf dat nieuwe auto’s of busjes maakt. De auto-onderdelen (zoals deuren en banden) komen langs op een lopende band. Jij zet de onderdelen in elkaar. Maar je zet niet de héle auto in elkaar, alleen een deel. Iemand anders doet een ander deel. Het in elkaar zetten heet ‘assembleren’. Je gebruikt bijvoorbeeld handgereedschap (zoals een schroevendraaier), maar ook elektrisch gereedschap (zoals een boormachine) en andere soorten gereedschap. Als je klaar bent, controleer je of alles goed vast zit. Ook moet jij storingen oplossen. Soms moet jij ook de voorraad van onderdelen controleren. Als er te weinig is, moet je bijbestellen.