Je onderzoekt een stukje van een mens, dier of plant. Je kijkt bijvoorbeeld door de microscoop naar zaden van groentes. Jij bekijkt dan welke bacteriën of schimmels er aanwezig zijn. De testresultaten zet je in de computer. Op basis van deze informatie kunnen mensen bijvoorbeeld beslissen om voortaan andere groenterassen te maken. Het kan ook zijn dat je werkt bij een diagnostisch centrum. Dan kijk je bijvoorbeeld naar menselijk materiaal om te bepalen welke ziekte iemand heeft. Je houdt je altijd aan de kwalitatieve richtlijnen. Soms heb je ook taken als het schoonhouden van apparaten en het aansturen van collega’s.