Je werkt in een kaasmakerij, die vaak bij een boerderij hoort. Vaak ben je kaasmaker én boerin. Eerst spuit je de verse melk uit de melktank in een grote kuip. Je voegt hier twee dingen aan toe: stremsel om de melk dik te maken en zuursel voor de smaak en houdbaarheid. Na een tijd scheid je de dikke ‘brokken’ (de wrongel) van het vocht (de wei) en doe je de dikke stukken in een kaasvorm. Je perst alles goed samen. Dan doe je de kazen in een soort bad met zout, zodat de kaas lekker op smaak komt en je hem langer kunt bewaren. Hierna smeer je er een plastic laagje op, de korst. Dan zet je de kazen op planken. Ze blijven hier een paar weken tot langer dan een jaar staan. Af en toe moet je ze omkeren. Als de kazen klaar zijn, verkoop je ze in je eigen winkel of op de markt. Je verkoopt dan meestal ook andere zuivelproducten, zoals yoghurt en melk.
Jij hebt veel geduld, want het duurt wel even om kaas te maken!