Je helpt de verloskundige of arts bij de bevalling. Dat betekent dat je spullen aangeeft, de hartslag in de gaten houdt, en soms ook medicijnen geeft. Als het kindje geboren is, check je of het helemaal gezond is. Daarna ga je het meten en wegen.
Je zorgt ook voor de moeder: die was je, of je helpt erbij als ze dat zelf doet. Als het nodig is, geef je advies. Bijvoorbeeld over borstvoeding.
Verder loop je met de arts mee op de kraamafdeling. Je beantwoordt vragen van patiënten, of helpt bij controles. Je hebt een wisselend rooster: soms moet je ’s nachts of ’s avonds werken.