Je bedenkt eerst een nieuw ontwerp voor een kledingstuk. Bijvoorbeeld een broek met verschillende kleuren, of een t-shirt van een aparte stof. Je denkt na over het model, de kleur, de stof, de knopen, de ritsen en de stiksels. Dan ga je schetsen. Van de schetsen maak je een technische tekening. Hiervan maak je een patroon. Dat kun je ook door iemand anders laten doen. Dan wordt er een exemplaar van het nieuwe kledingstuk gemaakt. Jij kijkt of alles klopt. Als dat niet zo is, pas je nog iets aan. Als je helemaal tevreden bent, kan het kledingstuk in productie worden genomen. Je werkt vaak voor jezelf of in opdracht van modehuizen.
Er zijn ook ontwerpers die beroepskleding ontwerpen, zoals uniformen van de politie of verplegers. Dan let je erop dat de kleding handig is. Bijvoorbeeld van een stof die snel droogt.